-
1 whole
adj. heel, geheel, volledig--------n. heel, geheel; volledigwhole1[ hool] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the whole of Boston • heel Boston————————whole21 (ge)heel ⇒ totaal, volledig2 geheel ⇒ gaaf, gezond♦voorbeelden:swallow something whole • iets in zijn geheel doorslikken; 〈 figuurlijk〉 iets voor zoete koek aannemenmake whole • herstellen, heel maken〈Amerikaans-Engels; slang〉 the whole kit and caboodle • de hele santenkraam/rotzooia whole lot better • heel wat betera whole lot of people • een heleboel mensen————————whole3〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
2 bag
n. zak; tas; handtas; koffer; beurs; notitieboek; wild op jacht meegenomen; uier (bij een koe, schaap, enz.); oogwal (veroorzaakt door gebrek aan slaap of vermoeidheid); honk, een van de vier honken bij honkbal (Honkbal); kleine hoeveelheid illegale drugs (Slang); lelijke vrouw (Slang)--------v. in zak, jas, koffer; doen; vangen (bij de jacht); te pakken krijgen; aanhouden, arresterenbag1[ bæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 zak ⇒ tas, koffer3 zakvormig voorwerp/lichaamsdeel♦voorbeelden:bags of room • plaats genoeg→ diplomatic diplomatic/————————bag2〈 bagged〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen zwellen/uitpuilen/uitzakken♦voorbeelden: -
3 the whole bag of tricks
-
4 the whole kit and caboodle
de hele santenkraam/rotzooi -
5 bazar
bazar [baazaar]〈m.〉♦voorbeelden:m1) bazaar, markt2) rommel, zooitje -
6 boutique
boutique [boetiek]〈v.〉3 modehuis4 koopwaar♦voorbeelden:tenir boutique • een zaak hebbenf1) boetiek, kledingzaak2) winkel, modehuis3) koopwaar4) specialisme -
7 tremblement
tremblement [trãbləmã]〈m.〉1 beving ⇒ trilling, geflakker, rilling♦voorbeelden:tremblement convulsif • stuiptrekkingtremblement de fièvre • koortsrillingm1) beving, trilling -
8 bataclan
-
9 et tout le bataclan
et tout le bataclan -
10 et tout le bazar
et tout le bazar -
11 et tout le tremblement
et tout le tremblement -
12 toute la boutique
toute la boutiquede hele santenkraam, zwik -
13 kit
n. uitrusting; uitrusting; gereedschap; vriendenkring (spreektaal); teil; poes; kit--------v. uitrusten, uitmonsterenkit1[ kit]1 (gereedschaps)kist ⇒ doos, (plunje)zak2 bouwdoos/pakket♦voorbeelden:————————kit2〈werkwoord; kitted〉 -
14 shebang
-
15 the whole kit (and caboodle)
de hele rataplan/santenkraam -
16 Pipapo
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский